De toekomstscenario’s – ‘op eigen kracht’, ‘mijn doel voorop’ en ‘mijn nieuwe ik’ – schetsen mogelijke situaties voor het jaar 2030. Het doel: anticiperen op wat de toekomst ons brengt.

Philip J. Idenburg, managing partner van BeBright, krijgt wel te horen: ‘Nou, doe mij dat scenario maar’. Hij benadrukt: ‘Maar zo werkt het dus niet. Wie naar de toekomst kijkt, moet eerst kijken naar hoe het nu is, en welke invloeden er zijn. Wat er kán gebeuren staat los van wat er zou moeten, en wat we zouden willen. Er zijn vijf kernonzekerheden die zullen beïnvloeden welke kant het op gaat.’

Die onzekerheden zijn: economische groei, ontwikkeling zorgkosten, politieke keuzes, de impact van technologie en de vraag hoe samenwerking binnen de keten tot stand komt en of er nu wérkelijk breed zal worden gedacht vanuit de patiënt. Bijvoorbeeld economische groei laat zich niet exact voorspellen, waarschuwt Idenburg: ‘Er zijn optimisten die een gemiddelde jaargroei van 2 procent verwachten. Maar er zijn zoveel onzekere factoren dat het net zo goed kan uitkomen op 0,2 procent. Dat is voor een budget nogal een verschil. Financiële noodzaak kan een belangrijke drijfveer zijn voor een bepaalde keus.’

Institutionele traagheid

Wat betreft de politieke keuzes, daar spelen ook maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het sterker benadrukken van eigen regie of van solidariteit in de gezondheidszorg. Hoe groot de technologische impact werkelijk zal zijn is eveneens onzeker. En over het al écht uitgaan van de patiënt, van ‘positieve gezondheid’ waarbij de patiënt zijn leven en zijn zorg zoveel mogelijk naar eigen wens inricht, is Idenburg sceptisch. ‘De revalidatiewereld zegt: dat doen we al. En ze dóen ook al veel. Maar in de zorg zien we enorme versnippering en veel te veel verschillende potjes. En er is institutionele traagheid: alle organisaties, ook revalidatie-instellingen, zijn geneigd om hun werkwijze te handhaven en hun terrein te bewaken.’

Integrale zorg

Idenburg schreef eerder onder andere Diagnose 2025, over de toekomst van de Nederlandse gezondheidszorg. Hij is sterk voorstander van integrale zorg en integrale bekostiging, waarbij revalidatie niet losstaat van andere zorg die iemand nodig heeft. Zijn advies: ‘Denk vanuit zorg in heel bréde zin, niet vanuit deelgebieden. Anders dan elders in de zorg, denken revalidatieprofessionals al sterk vanuit een holistisch mensbeeld. Tegelijkertijd moeten we concluderen dat de wijze waarop we de zorg hebben ingericht die holistische visie niet weerspiegelt. Er praten nog te veel mensen langs elkaar heen en dat remt ontwikkeling.’ Hij wijst op de door vergrijzing sterk stijgende vraag naar bijvoorbeeld neurologische en oncologische revalidatie. ‘Natuurlijk blijft er voor uitgesproken specialismen een plaats, maar dat betreft relatief kleine patiëntengroepen. Voor veel grotere groepen is decentralisatie nodig, met veel meer eerstelijnszorg, inzet van technologie, en een veranderende rol voor de revalidatiearts die bijvoorbeeld coacht op locatie.’

Dichtbij huis

‘Het goede nieuws is,’ zegt Idenburg, ‘dat er genoeg werk blijft. Zorgbreed zal zorg echter steeds vaker dichtbij huis geleverd worden. Ook in de revalidatie, waarbij de mate waarin dit gebeurt natuurlijk sterk verschilt voor de patiëntgroepen. Belangrijk voor de revalidatiezorg is om niet te denken vanuit angst voor inkomen en concurrentie, maar om met patiënten en andere zorgverleners wérkelijk samen te werken om de zorg te vernieuwen. Anders zeggen we in 2030 misschien nog: ‘Laten we de patiënt écht centraal zetten.’’