Onderwijsinstellingen en revalidatiecentra moeten beter samenwerken, zodat kinderen sneller op de juiste onderwijsplek terechtkomen. Ook dienen criteria voor financiële ondersteuning overal hetzelfde te zijn. Dat vinden Jan Welmers van Heliomare en Berna Meeuwisse van Revalidatie Friesland. ‘Er is nu echt te veel willekeur.’

Over het doel van passend onderwijs hebben Berna Meeuwisse en Jan Welmers, respectievelijk kinderrevalidatiearts bij Revalidatie Friesland en bestuurder bij Heliomare, nooit getwijfeld. De basisgedachte dat kinderen uiteindelijk op een plek moeten komen die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden, juichen ze vooral toe. Maar toen passend onderwijs in augustus 2014 officieel werd ingevoerd, mede als bezuinigingsmaatregel, vroegen zij zich wel af of dat doel inderdaad bereikt zou worden en wat dit alles zou betekenen voor de mytyl- en tyltylscholen die verbonden zijn aan de revalidatiecentra. We zijn nu vier jaar verder en Meeuwisse en Welmers concluderen dat bijsturing absoluut noodzakelijk is om het passend onderwijs te verbeteren.

Frustrerend

Zo krijgt Revalidatie Friesland volgens Meeuwisse regelmatig te maken met kinderen die zijn vastgelopen in het regulier onderwijs. Vaak gaat het om kinderen met een niet-aangeboren hersenletsel. Die zijn prikkelgevoelig, kunnen moeilijker informatie verwerken en hebben moeite met drukte en grotere groepen. Meeuwisse: ‘Deze problematiek is niet direct zichtbaar. Leerkrachten schatten die dan vooraf verkeerd in. Het gevolg is dat een school te lang wacht met het zoeken naar een alternatieve onderwijsplek die wel geschikt is. Voor kind en ouders is dat heel frustrerend. Verder merken we dat de kinderen die voor passend onderwijs in aanmerking komen, dikwijls moeten opboksen tegen hun leeftijdgenoten. Dat kan het zelfvertrouwen behoorlijk beschadigen. Op een mytyl- of tyltylschool, waar alleen kinderen zitten met een beperking, is die competitie veel minder.’

Meeuwisse vindt het belangrijk om vanuit Revalidatie Friesland de reguliere scholen te begeleiden bij het passend onderwijs. Dat gebeurt al onder andere via samenwerking met het Steunpunt Onderwijs Noord, dat scholen kunnen inschakelen als ze tegen problemen aanlopen. Verder organiseert het revalidatiecentrum ouderavonden waar ook leerkrachten uit het reguliere onderwijs welkom zijn, vertelt Meeuwisse. ‘We hopen dat scholen en leerkrachten alerter worden en vroegtijdig inschatten welke begeleiding nodig is. Ook willen we hen bijscholen op het gebied van medische aandoeningen en onze therapeuten inzetten op de scholen zelf. Dat gebeurt al, maar die kennisoverdracht kan nog veel meer en beter, zodat leerkrachten en intern begeleiders zo vroeg mogelijk problemen kunnen signaleren .’

Extra versplinterd

De verwachting dat passend onderwijs zou leiden tot een afname van het aantal kinderen op de mytyl- en tyltylscholen, blijkt in de praktijk niet op te gaan, weten Meeuwisse en Welmers uit eigen ervaring. Zo komen er kinderen die zijn vastgelopen in het regulier onderwijs en kinderen met zwaardere handicaps die voorheen niet naar het speciaal onderwijs gingen. Ook ziet de bestuurder van Heliomare dat het voor ouders van kinderen met een beperking een stuk ingewikkelder is geworden. ‘Voor kinderen die complexe vragen hebben, is de wereld extra versplinterd geraakt. Er zijn veel geldstromen gekomen, waardoor het moeilijker wordt om te kijken waar een kind terecht kan. De toelage hangt bovendien af van het desbetreffende samenwerkingsverband voor passend onderwijs en ieder samenwerkingsverband werkt weer anders.’

Ook voor scholen voor speciaal onderwijs die gekoppeld zijn aan revalidatiecentra is het daardoor complexer, weet Welmers. ‘Als Heliomare hebben we met meer dan tien van dergelijke samenwerkingsverbanden te maken. De toewijzing van de middelen moet landelijk worden geharmoniseerd, zodat het niet uitmaakt bij welk samenwerkingsverband je in Nederland ondersteuning aanvraagt. Er is nu echt te veel willekeur.’ Wat hem eveneens stoort, is dat er nu teveel met twee brillen wordt gekeken: één voor de zorg en de ander voor het onderwijs. Dat levert volgens hem al meteen een verkeerde start op, waardoor kinderen van het kastje naar de muur worden gestuurd. ‘We moeten kinderen met een achterstand faciliteren in hun ontwikkeling richting participatie in de samenleving. Het gaat om een combinatie van leer-, gedrags- en/of fysieke problemen. Dan moet je zorg en onderwijs integraal benaderen. Vanuit onze filosofie Eén Kind Eén Plan zijn we daar als revalidatiecentra heel goed in.’