Wie: Anne Marie van de Zande, Klinisch linguïst 
Wat: Team voor taalontwikkelingsstoornissen, bestaand uit klinisch linguïsten 
Waarom:
 Diagnostiek van kinderen met complexe taal- en/of spraakproblematiek
Waar: Rijndam Revalidatie, Rotterdam

Vanuit welke behoefte is jullie team ontstaan?

‘Een klinisch linguïst onderzoekt vanuit de taalwetenschap taal- en spraakstoornissen. Binnen de volwassenrevalidatie is de klinisch linguïst een vast onderdeel van het behandelteam en wordt er veel gebruik van gemaakt. Binnen de kinderrevalidatie is dit niet zo, maar bestaat de behoefte aan onze diagnostiek wel degelijk. Vanuit de logopedie krijgen we bijvoorbeeld signalen dat een therapie om onduidelijke redenen stagneert. Wij hebben meer tijd om te onderzoeken wat er precies aan de hand is en we kennen de complexe problematiek bij kinderen. Typerend is dat we niet uitgaan van tests maar van de spontane taal en communicatieve vaardigheden van een kind; dat kunnen naast spraak bijvoorbeeld ook gebaren zijn. Op basis hiervan brengen we gedetailleerd in kaart wat het onderliggende probleem is. Vervolgens adviseren we hoe je een behandeling op kunt bouwen en waar het accent moet liggen. Onze expertise ligt in de diagnostiek, wij behandelen niet. We nemen dus níet de plaats in van de logopedist, maar bieden een toegevoegde waarde.’

Welke kinderen zien jullie?

Bij Rijndam Revalidatie hebben we het Taalexpertiseteam dat is opgesplitst in twee subteams: een team voor verworven kinderafasie en ons team voor taalontwikkelingsstoornissen. Wij zien kinderen tussen de twee en achttien jaar met aangeboren neurologische beschadigingen zoals cerebrale parese of een syndroom. De meeste onderzoeksvragen komen van de behandelend logopedist. De revalidatiearts keurt zo’n vraag goed, waarna wij aan de slag kunnen. Ook de orthopedagoog of revalidatiearts kunnen diagnostiek aanvragen. Daarnaast hebben we een aantal samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld met het Sophia Kinderziekenhuis.’

Kun je een voorbeeld geven van een interventie?

‘We kregen laatst een vraag van een logopedist over een zevenjarig meisje met een milde vorm van cerebrale parese. Na twee jaar logopedie, gericht op het verbeteren van de uitspraak, was er weinig vooruitgang geboekt. We maakten een video-opname van de verbale communicatie tijdens spel. Uit onze analyse bleek dat ze redelijk verstaanbaar sprak, ondanks een laag spreektempo en dysartrie, waarbij de coördinatie van de spieren rond de mond verstoord is. De begrijpelijkheid van haar uitingen werd vooral beïnvloed doordat ze zinnen maakte op het niveau van een tweejarige. Dit bleek niet uit de logopedietest, waarbij ze langere zinnen goed na kon zeggen. Ons advies was: richt je op een meer grammaticale benadering van de therapie. Bijvoorbeeld: hoe gebruik je hulpwerkwoorden, hoe vervoeg je werkwoorden? We hebben een nulmeting gedaan en meten na een half jaar opnieuw, zodat duidelijk wordt wat de nieuwe aanpak heeft opgeleverd.’

Hoe zouden jullie je specialisme verder willen ontwikkelen?

‘Wij willen in de toekomst graag landelijke samenwerkingsverbanden aangaan. Dan kunnen we bijvoorbeeld ook meer data verzamelen en de effectiviteit van onze diagnostiek beter in kaart brengen. Daarvoor moet ons specialisme eerst meer voet aan de grond krijgen. Wij hopen dat de klinische linguïstiek binnen de kinderrevalidatie in Nederland net zo’n vanzelfsprekende plaats krijgt als binnen de volwassenenrevalidatie. Want kinderen hebben zo hun eigen problemen, die deskundige aandacht verdienen. Ik vind het heel mooi als je door samenwerking tot een betere behandeling kunt komen, en daarmee de communicatie tussen kinderen en hun omgeving sterk kunt verbeteren. Want juist die communicatie is essentieel voor de ontwikkeling en voor de kwaliteit van leven.’